De allergie-epidemie, deel 11: Oorzaken en gevolgen van allergieën en intoleranties

Buikpijn

Allergieën en intoleranties steken meer en meer de kop op in onze huidige maatschappij. Maar wat veroorzaakt dit, toch wel vervelende, fenomeen? En vooral, wat zijn de gevolgen? Een stand van zaken!

Allergie versus intolerantie 

Eerst en vooral is het belangrijk om een duidelijk onderscheid te stellen tussen een allergie en een intolerantie. Deze twee begrippen worden maar al te vaak door elkaar gehaald wat voor de nodige verwarring en miscommunicatie zorgt. Een overzicht van de belangrijkste verschillen kan je nalezen in het eerder verschenen Radar-artikel ‘De allergie-epidemie, deel 1: Houston, we have a problem…’. Samengevat komt het erop neer dat bij een allergische reactie ons immuunsysteem altijd betrokken is en bij een intolerantie niet (of niet rechtstreeks).

In Europa wordt geschat dat meer dan 17 miljoen mensen aan een voedselallergie lijden (> 2% van de bevolking). Bij kinderen ligt die incidentie hoger, namelijk tot 3-7% zou aan een voedselallergie lijden. Bij de meerderheid van deze kinderen (80-90%) verdwijnt de allergie wanneer ze de leeftijd van drie jaar bereiken. Dit is vooral het geval bij koemelk- en ei-allergie, terwijl allergieën voor noten, vis en zeevruchten meestal aanwezig blijven.

Voor voedselintoleranties ligt dit percentage op 15-20%. Dit hogere cijfer is mede te wijten aan het feit dat de diagnosemethodieken om voedselintoleranties vast te stellen nog niet op punt staan. Mensen denken vandaag de dag heel snel (terecht of onterecht) aan een voedselintolerantie te lijden terwijl hun klachten ook aan andere oorzaken kunnen te wijten zijn. Er is dus zeker nood aan meer onderzoek op dit terrein.

Who's to blame?

Wat veroorzaakt nu juist deze allergieën en intoleranties? Ook hier is het van belang een duidelijk onderscheid te maken tussen de twee en te benadrukken dat er nog heel wat onderzoek nodig is naar de concrete oorsprong. Tot op heden is hier namelijk nog geen éénduidige verklaring voor.

Allergieën en auto-immuunreacties

Bij allergieën is geweten dat zowel erfelijkheid als omgevingsfactoren (stress, dieet, blootstelling aan vervuiling, antibioticagebruik…) een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling ervan. Wat betreft de erfelijkheid, dient opgemerkt te worden dat de klachten die gepaard gaan aan een allergie op zich niet erfelijk zijn, maar wel de aanleg om allergisch te kunnen reageren op bepaalde producten. Je kan dus in principe positief testen op een bepaalde allergie, zonder dat er zich klachten voordoen. Dit verklaart waarom een vader en dochter met dezelfde pinda-allergie, toch totaal anders kunnen reageren bij het consumeren ervan. Studies wezen uit dat een kind, waarvan beide ouders allergisch zijn, 50% kans heeft om de allergische aanleg over te erven. Wanneer het maar om één van de ouders gaat, verlaagt die kans tot 30%.

Of die allergische aanleg dan ook daadwerkelijk tot uiting komt, is sterk afhankelijk van de omgeving waarin we ons bevinden of waarin we opgroeien. Een veelbesproken hypothese die te maken heeft met onze omgeving is de hygiëne hypothese. De hygiëne hypothese suggereert dat een tekort aan blootstelling aan schimmels, infectieziektes, parasieten of verstoringen in de darmmicrobiota tijdens de vroege kinderjaren een grotere gevoeligheid geeft voor allergieën en auto-immuunziekten. Het immuunsysteem is namelijk een systeem dat moet ‘getraind' worden: naarmate we meer met vreemde stoffen en organismen in aanraking komen, leert het lichaam er beter mee omgaan en de ziekteverwekkers onderscheiden van de onschadelijke. De hygiëne hypothese correleert de epidemiologische trend met de verbetering van algemene hygiënische omstandigheden gedurende de 20e eeuw en nadien. Enkele voorbeelden daarvan zijn toegang tot gezond drinkwater, kleinere gezinsgrootte, stromend warm water, vaccinaties, niet gecontamineerd voedsel en het gebruik van producten zoals tandpasta en zeep. Onder die omstandigheden wordt het kind tijdens zijn jeugd minder blootgesteld aan antigenen en dat zou een mogelijke oorzaak kunnen zijn voor een immunologische overreactie bij een later contact met lichaamsvreemde stoffen. De incidentie en prevalentie van allergieën liggen ook hoger in meer ontwikkelde landen ten opzichte van ontwikkelingslanden, alsook in steden ten opzichte van het platteland. Tot op vandaag is er reeds heel wat onderzoek verricht naar deze hygiëne hypothese en of ze een verklaring kan vormen voor allergieën. Er is echter nog geen sluitend bewijs dat dit het geval is en daarom blijft het noodzakelijk deze studies verder te zetten.

Daarnaast is ook reeds heel wat onderzoek verricht naar de invloed van de samenstelling van onze microbiota (micro-organismen aanwezig in de dikke darm) op de ontwikkeling van allergieën. Het belang van een goede opbouw en evenwichtige microbiotasamenstelling en het verband met een goed werkend immuunsysteem wordt heden meer en meer ondersteund. Onze microbiota kan op verschillende manieren gewijzigd worden en dit al van bij de geboorte. Zo wijst recent onderzoek uit dat de wijze waarop een baby geboren wordt al een invloed heeft op de microbiotasamenstelling. Kinderen die vaginaal geboren worden, worden initieel gekoloniseerd met de (gunstige) maternale vaginale- en darmmicro-organismen waarmee ze in contact komen tijdens de bevalling. Wanneer het kind via een keizersnede geboren wordt, ontbreekt dit contact tussen moeder en kind. Het ontbreken van de blootstelling aan gunstige micro-organismen kan een mogelijke verklaring vormen voor het vaker voorkomen van allergieën bij kinderen die via keizersnede geboren worden. 

Intoleranties

Wanneer het lichaam negatief reageert op voedingsstoffen (hoofdpijn, vermoeidheid, diarree etc.), zonder dat het immuunsysteem daarbij betrokken is, spreekt men van een voedselintolerantie. Er kunnen verschillende oorzaken aan de bron van deze intoleranties liggen. We zoomen in op twee vaak voorkomende oorzaken:

  • Enzymdeficiënties: Hierbij worden één of meerdere enzymen te weinig of helemaal niet aangemaakt door het lichaam. Enzymen zijn eiwitten die bepaalde reacties in het lichaam sneller laten verlopen. Enzymen zijn bij de vertering van cruciaal belang om voedingsstoffen af te breken, zodat ze opgenomen kunnen worden doorheen de dunne darm. Wanneer deze enzymen niet of onvoldoende mate aanwezig of actief zijn, worden bepaalde voedingsstoffen niet afgebroken, waardoor ze klachten kunnen veroorzaken. Het bekendste voorbeeld hiervan is lactose-intolerantie, dat wordt veroorzaakt door een tekort aan lactaseactiviteit in de dunne darm. Als gevolg hiervan komt lactose onafgebroken in de dikke darm terecht, waar het gefermenteerd wordt met darmklachten tot gevolg. Meer info over lactose-intolerantie kan je terugvinden in het eerder verschenen Radar-artikel: De allergie-epidemie, deel 3: Melk is toch niet goed voor elk (22/09/2015)
  • Farmacologie: in voeding zijn tal van stoffen met farmacologische activiteit aanwezig, dewelke bij bepaalde mensen darm- of andere klachten kunnen veroorzaken. Voorbeelden hiervan zijn salicylaten (in hoge gehaltes in citrusvruchten), histamine (in hoge gehaltes in vis, aardbeien etc.), glutamaten = smaakversterkers (‘Chineesrestaurantsyndroom’), sulfieten en cafeïne. De onderliggende mechanismen moeten echter nog verder uitgeklaard worden.

Relatie tussen oorzaak en gevolg niet altijd even duidelijk

Er worden heel wat mogelijke gevolgen aan allergieën en intoleranties gelinkt. Voorbeelden hiervan zijn:

  • Prikkelbare darmsyndroom: PDS valt onder de functionele buikklachten en is de meest voorkomende chronische darmstoornis. PDS is een functionele stoornis wat betekent dat de darm niet optimaal functioneert. De darm ziet er niet anders uit maar de werking is verstoord. De symptomen zijn buikpijn of ongemak dat zich vertaalt onder de vorm van krampen, opgeblazen gevoel, flatulentie, diarree en/of constipatie.
  • Leaky gut syndrome (lekkende darm): dit is een aandoening waarbij de darmwand zijn integriteit verliest en bijgevolg ‘gaten’ in de darmwand worden gevormd. Onverteerde voedingsstoffen, schadelijke stoffen, verschillende soorten bacteriën, schimmels, parasieten en virussen kunnen hierdoor gemakkelijk door de wand heen en komen in het bloed terecht waardoor zich tal van klachten kunnen voordoen.
  • Ziekte van Crohn en colitis ulcerosa: de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa zijn aandoeningen die beide deel uitmaken van de inflammatoire darmziekten (IDZ). Kenmerkend voor IDZ is het optreden van een chronische ontsteking van het gastro-intestinaal stelsel. De ziekte van Crohn kan in het gehele maagdarmkanaal voor komen (meestal in het laatste deel van de dunne darm en de dikke darm). Colitis ulcerosa tast alleen de dikke darm aan en de ontstekingen beperken zich tot het slijmvlies, terwijl bij de ziekte van Crohn de ontstekingen doorheen de darmwand kunnen dringen. Mensen met IDZ hebben vooral maag-darmklachten (krampen, diarree, misselijkheid, gewichtsverlies en een verminderde eetlust). De ziekte verloopt typisch met ‘opstoten’ en klachtenvrije periodes. In ernstige gevallen kunnen zich daarnaast nog bloedarmoede, moeheid en vermagering voordoen en soms zijn er ook klachten aan de ogen, gewrichten en huid.

Hoewel verscheidene studies associaties hebben aangetoond tussen het dieet en deze ziekten, is het op dit moment nog onmogelijk om intoleranties of allergieën als concrete oorzaken voor deze aandoeningen aan te wijzen. Voeding is desalniettemin een belangrijke omgevingsfactor die mede de pathogenese van de ziekten kan bepalen. Bepaalde voedingsmiddelen kunnen namelijk eigenschappen bezitten die de symptomen van gastrointestinale ziektes verergeren, doch zonder hierbij een causale rol te spelen. Onderzoek naar de exacte werkingsmechanismen waarmee de verschillende componenten aanwezig in voeding een effect kunnen uitoefenen op darm en de microbiota is dan ook nodig.

Bronnen

  • Żukiewicz-Sobczak, W. A., Wróblewska, P., Adamczuk, P., & Kopczyński, P. (2013). Causes, symptoms and prevention of food allergy. Advances in Dermatology and Allergology/Postȩpy Dermatologii I Alergologii, 30(2), 113–116.
  • Panesar, S. S., Javad, S., de Silva, D., Nwaru, B. I., Hickstein, L., Muraro A, Roberts G, Worm M, Bil o, M.B., Cardona, V., Dubois, A. E. J., Dunn Galvin, A., Eigenmann, P., Fernandez-Rivas, M., Halken, S., Lack, G., Niggemann, B., Santos, A.F., Vlieg-Boerstra, B.J., Zolkipli, Z.Q. & Sheikh, A. on behalf of the EAACI Food Allergy and Anaphylaxis Group. (2013). The epidemiology of anaphylaxis in Europe: a systematic review. Allergy, 68: 1353–1361.
  • Shah, N. D., Parian, A. M., Mullin, G. E., & Limketkai, B. N. (2015). Oral Diets and Nutrition Support for Inflammatory Bowel Disease What Is the Evidence?.Nutrition in Clinical Practice, 30(4), 462-473.
  • Lomer, M. C. E. (2015). Review article: the aetiology, diagnosis, mechanisms and clinical evidence for food intolerance. Alimentary pharmacology & therapeutics, 41(3), 262-275.
  • Turnbull, J. L., Adams, H. N., & Gorard, D. A. (2015). Review article: the diagnosis and management of food allergy and food intolerances. Alimentary pharmacology & therapeutics, 41(1), 3-25.
  • http://www.uza.be/feiten-en-fabels-over-voedselallergieen

Artikelreeks: De allergie-epidemie

Enkele jaren geleden publiceerden we in onze Radar nieuwsbrief een reeks artikels waarin dieper werd ingegaan op de problematiek van de belangrijkste allergenen, hoe consumenten én voedingsbedrijven ermee (kunnen) omgaan en hoe de voedingsbedrijven hierop kunnen inspelen. Om de ervaring praktisch mee te maken, gingen enkele Flanders’ FOOD medewerkers (Charlotte Boone, Lieselotte Geerts en Elien Danckaerts) voor het schrijven van de artikels ook de uitdaging aan om de besproken allergenen een aantal weken te mijden, en zo de moeilijkheden aan den lijve te ondervinden. 

gerelateerde artikels